Een pleidooi voor ruimte

Het is interessant en hoopgevend dat het leraarsberoep een gigantische stille reserve kent: tegenover 13.600 leraarvacatures in PO en VO staan -schat ik in- ruim 100.000 mensen met lesbevoegdheid die momenteel niet werken als docent. We hebben dus in principe een riante voorraad. Interessant en hoopgevend is ook dat het merendeel positief terugkijkt op zijn jaren voor de klas, en een terugkeer naar het klaslokaal niet uitsluit. Dat biedt veel perspectief. Als 14% van de stille reserve (fulltime) terug voor de klas gaat, is het complete tekort opgelost.

De vraag is dan: wat is daarvoor nodig, en daarover zijn de vertrekkers in enquêtes helder: vooral werkdrukverlaging, of in andere woorden: meer tijd voor de leerlingen.

Omdat er nogal eens -ten onrechte- wordt gedacht dat dit eenvoudig geregeld kan worden door de administratiedruk te verlagen, licht ik graag op basis van eigen ervaring (ik gaf tien jaar les in het voortgezet onderwijs) toe wat er volgens mij nodig is. In het kort: nee, het zit hem niet zozeer in administratiedruk. De allerbelangrijkste benodigde maatregel, zonder welke het lerarentekort nooit en te nimmer zal worden opgelost, is: het voorbeeld van andere EU-landen volgen op het gebied van lestaak en klassengrootte.

Leraren in Nederland geven per jaar meer lessen dan hun collega’s in de EU. Ook zitten er in Nederland gemiddeld meer leerlingen in een klas. Dit samen zorgt ervoor dat een VO-docent in Nederland 29% meer leerlingen (cijfers uit 2019) heeft dan een collega in een gemiddeld EU-land. Dat scheelt een slok op een borrel. Je zou kunnen zeggen dat een fulltime leraar in het VO in Nederland naar EU-maatstaven een baan van bijna 1,3 FTE heeft. En dat, als hij die 1,3 FTE in 40 uur probeert te proppen, een leerling in Nederland heel wat minder aandacht en begeleiding van zijn leraar krijgt dan de gemiddelde EU-leerling.

Dit gaat ten koste van in elk geval de onderwijskwaliteit en de voldoening.

Wat zien we dus: ouders trekken massaal de portemonnee om de benodigde extra aandacht en begeleiding privé in te kopen, met alle gevolgen van dien voor de kansengelijkheid.

Wat zien we dus ook: leraren gaan op papier in deeltijd werken. Dat geeft ruimte om (deels in eigen tijd) leerlingen meer aandacht te geven, meer tijd te kunnen besteden aan lesvoorbereiding en de eigen professionele ontwikkeling.

Ouders en leraren compenseren dus uit eigen zak voor wat de overheid laat liggen.

Natuurlijk kan en/of wil niet elke leraar het zich financieel veroorloven een kleinere baan te nemen. Het lijkt erop dat vooral leraren met een grote betrekkingsomvang uitstromen naar ander werk.

Er is dus én veel voltijd-uitstroom (leraren die ander werk gaan doen) én veel deeltijd-uitstroom (leraren die een kleinere baan nemen). Resultaat: een gigantisch en hardnekkig lerarentekort, waar geen goedbedoelde ‘Word leraar!’-campagne iets aan kan veranderen zolang er niet aan de knoppen ‘lestaak’ en ‘klassengrootte’ wordt gedraaid.

Logisch dus dat politici, vakbonden, leerlingen en ouders de afgelopen jaren gepoogd hebben hier iets aan te doen:

Ad 1) lestaak

  • Paul van Meenen (D66) diende in 2016 een motie in om te komen tot 20 lesuren per week per fulltimer. Deze motie kreeg na vier pogingen (hulde voor de vasthoudendheid van Van Meenen) een kamermeerderheid, maar is door de achtereenvolgende kabinetten (nog) niet uitgevoerd.
  • Ook Aant-Jelle Soepboer (NSC) diende recent een motie in over dit onderwerp: hij streeft naar maximaal 24 lesuren per week per fulltimer.
  • De vakbonden hebben regelmatig gepoogd de lestaak van leraren in Nederland dichter bij het EU-gemiddelde te krijgen. Hun laatste voorstel, van afgelopen herfst, was bescheiden: de voorgestelde 720 klokuren les per jaar, bij maximaal 22 startmomenten per week, liggen nog boven het EU-gemiddelde.

Ad 2) klassengrootte

  • Leraren geven aan te snakken naar een maximum klassengrootte.
  • Ouders wensen dit ook: 90% gaf in een enquête aan hier voorstander van te zijn.
  • Een brede coalitie van leerlingenorganisatie LAKS, Oudercollectief Balans, Ouders & Onderwijs en lerarenorganisaties startte in 2020 een petitie voor kleinere klassen.
  • Al in 2013 was er een burgerinitiatief met datzelfde doel.
  • Onlangs diende Aant-Jelle Soepboer (NSC) een motie in om te komen tot een maximum groepsgrootte.
  • De bonden zetten afgelopen herfst bescheidener in dan bovenstaande groepen: zij eisten geen maximum klassengrootte, maar vroegen slechts dat een leraar voor een grote klas meer tijd krijgt dan voor een kleinere. Want meer leerlingen betekent meer nakijkwerk, meer gesprekken met en vragen van leerlingen buiten de les, en meer oudercontacten.

Tot nu toe hebben deze pogingen te weinig uitgehaald. Toen ik in 2000 startte als leraar was er voor enkele vakken (waaronder het mijne) al een groot tekort en werden lestaak en klassengrootte al genoemd als dé pijnpunten. 25 jaar later heeft het tekort zich uitgebreid naar veel meer vakken en naar het PO. Nog steeds geven overstappers werkdruk aan als nummer 1 vertrekreden, nog steeds zitten leerlingen in overvolle klassen. In mijn vriendenkring staat het record op 36 leerlingen in 1 klas, vorig schooljaar. Leerlingen in het VO hadden in 2022 12% lesuitval. De lees- en rekenvaardigheid van jongeren daalt.

Waarom is hier nu al die jaren niets aan gedaan, zult u zich afvragen. Daar heb ik het antwoord niet op. Regelmatig hoor je dat verkleinen van de lestaak en klassengrootte te duur zou zijn, maar dat kan niet kloppen: Nederland is een stuk rijker dan het gemiddelde EU-land, en die landen lukt het al jaren.

Een ander bezwaar dat je weleens leest is dat je voor kleinere klassen en een kleinere lestaak meer leraren nodig hebt “en we hebben nu al zo’n groot tekort”. Wie dat zegt, ziet bovenstaande gegevens over de stille reserve over het hoofd. Deze tienduizenden mensen hebben al een diploma, vaak ook al ervaring, zien zichzelf eventueel wel terugkeren voor de klas en hebben in hun huidige baan hooguit enkele maanden opzegtermijn.

Kortom, er is veel meer perspectief dan je op basis van de krantenkoppen zou denken. Maar dan moeten we wel het lef hebben dit anders te gaan doen dan we de afgelopen decennia deden. Laten we het daarom voor de verandering wél eens proberen met landelijke kaders (de afgelopen decennia was het aan de scholen zelf) m.b.t. lestaak en klassengrootte.

Al 25 jaar zie ik breed gedragen en haalbare wensen omtrent lestaak en klassengrootte, de meest kansrijke maatregelen tegen het lerarentekort, niet vertaald worden in effectief beleid. De eerste tien jaar daarvan ervoer ik zelf wat dat betekent:  ik doceerde een prachtig vak (Klassieke Talen), aan geweldige leerlingen, maar verlangde naar meer tijd om mijn werk goed te doen (meest genoemde vertrekreden) en kwam te weinig toe aan mijn eigen ontwikkeling (op 1 na meest genoemde vertrekreden). Omdat er alsmaar geen beweging in de zaak kwam en ik de IT ook razend interessant vond ben ik naar die sector overgestapt, wat gelukkig een schot in de roos bleek.

Naast mij zijn er nog zo’n 100.000 die kennelijk elders interessant werk hebben gevonden. Fijn voor hen. Maar leerlingen hebben last van het lerarentekort en uiteindelijk werkt het door in de hele samenleving.

Het is pijnlijk dat Nederland al 25 jaar niet voor elkaar krijgt wat het gemiddelde EU-land wel lukt. In die landen is het ook allemaal niet perfect, maar leraren hebben er in ieder geval meer tijd per leerling. En daar begint het. Zonder relatie geen prestatie.

Als dit voortaan landelijk goed wordt geregeld kan het veel opleveren, niet alleen op het gebied van kennis en vaardigheden, maar zeker ook in het welbevinden van jongeren.

Het is de jeugd van harte gegund.

Hoe krijgen we de stille reserve terug voor de klas?

Vanwege mijn zorgen over de onderwijskwaliteit hoop ik bij berichten over de grote stille reserve altijd dat al die anderen in mijn plaats terug voor de klas gaan. Da’s vrij kansloos. Zij hopen dat waarschijnlijk ook van mij. Daarom verken ik hieronder wat mij (deels) terug voor de klas zou kunnen krijgen en wat de hindernissen zijn, want ongeveer hetzelfde geldt waarschijnlijk net zo voor al die anderen.

De groep mensen met lesbevoegdheid die wat anders doen dan lesgeven is zo omvangrijk, dat voor het oplossen van het lerarentekort maar een relatief klein deel van hen overtuigd hoeft te worden terug voor de klas te gaan. Allemaal mensen die hun diploma al hebben en vaak ook al ervaring in het beroep. Dat kunnen weinig andere sectoren met personeelstekorten zeggen, die moeten meestal hun nieuwe werknemers eerst nog opleiden.

Het is goed dat deze aantallen opnieuw in de krant staan, want de oplossing voor het lerarentekort werd tot nu toe vaak gezocht in het opleiden van nog meer leraren, terwijl het probleem overduidelijk niet in de aantallen gediplomeerden ligt.

Maar nu de vraag. Hoe krijgen we ze terug voor de klas? Da’s niet zo simpel. Er is overal werk, en leraren zijn hogeropgeleiden met bovengemiddelde communicatieve en organisatorische vaardigheden. Die zijn dus erg gewild. Wel geeft een meerderheid van de vertrokken leraren aan een terugkeer naar de klas niet uit te sluiten. Dat biedt dus perspectief!

Ook ik sluit het niet uit, maar tegelijkertijd zie ik het er op korte termijn niet van komen. In mijn huidige baan ben ik óók hard nodig, heb het er hartstikke leuk, en doe hier ook werk met maatschappelijke relevantie (als schakeltje in een groot geheel dat poogt te zorgen dat u, en de school van uw kinderen, kan rekenen op een betrouwbare stroomvoorziening).

Er zijn dus factoren die mij in mijn huidige werkveld houden, en er zijn ook factoren die ervoor zorgen dat ik mezelf niet (volledig) terug voor de klas zie gaan. Op dat laatste ga ik hier verder in. Afgaand op onderzoek onder andere ex-leraren worden mijn belangrijkste redenen door velen gedeeld.

Deze punten zijn de afgelopen 25 jaar onvoldoende aangepakt en het lijkt er vooralsnog niet op dat hier de komende jaren veel verandering in zal komen. Dan gaat het dus ook niet lukken de benodigde 14%  van deze mensen terug te laten keren voor de klas, laten we daar realistisch in zijn. Maar wat misschien wél kan: ze deels laten terugkeren. Ik althans speel weleens met die gedachte. Een school uit de brand helpen die niemand heeft voor de examenklas. Een brugklas Latijn geven, en/of een vierde klas Grieks. Superleuk!

En als dat voor mij geldt, wie weet dan ook voor veel anderen. In bovengenoemd onderzoek geven ex-leraren aan dat de mogelijkheid van een hybride aanstelling hen kan bewegen weer les te gaan geven. En ook in een algemeen onderzoek onder hogeropgeleiden bleek het hybride docentschap veel mensen aan te spreken.

Handig is dan: flexibiliteit van beide banen. Momenteel zie je in de IT nauwelijks vacatures voor minder dan 32 uur. In loondienst althans. Toen ik in de consultancy werkte werden we regelmatig ingehuurd voor twee of drie dagen per week, ook in de IT is er kennelijk dus wel behoefte aan parttime data engineers, ze zijn alleen nog niet op veel plekken op het idee gekomen die mogelijkheid ook in loondienst aan te bieden. Dat zal onder druk van de personeelstekorten op termijn wel gaan bewegen: beter een data engineer voor twee of drie dagen dan een data engineer voor nul dagen, immers.

Ook het onderwijs zou flexibeler kunnen worden. Vrij nemen buiten de schoolvakanties is daar nu nog vaak taboe. Dat vormt voor mij wel een drempel om een klas te gaan draaien naast mijn huidige baan: die twee dagdelen per week dat je lesgeeft bepalen volledig wanneer je op vakantie kunt, en het geld dat je met zo’n mini-aanstelling verdient ben je meteen weer kwijt aan de hoogseizoen-prijzen.

Ook hier zal onder druk van de personeelstekorten wel beweging in gaan komen. In dit artikel een voorbeeld van een bijna-gepensioneerde leerkracht die nog wel wat langer door wilde werken als ze buiten het seizoen op vakantie zou kunnen met haar man die al met pensioen was. Als de keuze is vier weken geen juf of het hele jaar geen juf, is het eerste de slimmere optie. Idem als je voor 36 weken wiskundelessen een wiskundige kunt hebben, of voor 40 weken iemand zonder bevoegdheid voor wiskunde.

Flexibiliteit kan het onderwijs ook bieden door meer maatwerk. Momenteel wordt van leraren vaak een compleet pakket verwacht: je geeft én je vak, met alles wat daarbij hoort (sectievergaderingen, ontwikkelen van lesmateriaal en toetsen, lesvoorbereiding, nakijkwerk, ouderavonden, scholing, vakinhoudelijke excursies) én bent mentor voor klas 3 én gaat mee op schoolkamp én surveilleert in pauzes, bij toetsen, in opvanguren, bij schoolfeesten én verzorgt de voorlichtingsavond ‘alcohol en drugs’ én begeleidt bij sportdagen en andere uitjes.

Als mensen een groot deel van de week verplichtingen hebben bij hun andere baan is zo’n compleet pakket vaak niet handig. Wie op maandag- en donderdagochtend les geeft zou bij zijn andere baan vrij moeten nemen om van woensdag t/m vrijdag op brugklaskamp te gaan. Dat is niet voor iedereen haalbaar. Hetzelfde geldt voor het mentoraat: voor leerlingen is het prettig als hun mentor niet alleen maar op maandag- en donderdagochtend beschikbaar is.

Het kan dus helpen als scholen maatwerk bieden: de één kiest het complete pakket, een ander houdt zich vooral bezig met lesgeven en alles daar om heen, en weer een ander pakt juist mentoraat, uitjes, surveillance en andere taken op waarvoor niet per se een lesbevoegdheid nodig is. Voor dat laatste pakket kunnen ook mensen zonder lesbevoegdheid worden ingeschakeld, die soms specifiek geschoold zijn in coaching of activiteitenbegeleiding.

Een voorbeeld van flexibiliteit in het onderwijs: Londen, waar ze, zo te lezen, op dit gebied al een stuk verder zijn.

Tot zover mijn gedachten over de mogelijkheden het lerarentekort te verkleinen d.m.v. combibanen. Natuurlijk zouden we allemaal liever zien dat het leraarschap als hoofdbaan ook aantrekkelijker wordt, maar daar komt al geruime tijd te weinig beweging in. Dan is het stimuleren van combibanen wellicht een haalbaarder alternatief.

 

Omvang lerarentekort en stille reserve

62.000 mensen met een lesbevoegdheid staan niet voor de klas, schreef Trouw. Uit dit artikel blijkt dat het er nog veel meer zijn: die 62.000 zijn alleen degenen die in een andere sector zijn gaan werken dan het onderwijs én in 2000 of later afstudeerden.

Niet meegerekend zijn dus 1) de mensen met lesbevoegdheid die in het onderwijs zijn gebleven, maar nu een niet-lesgevende functie uitvoeren en 2) mensen zoals ik, die hun lesbevoegdheid haalden in 1999 of eerder.

Ad 1:

Er zijn zo’n  57.600 FTE aan niet-lesgevende functies in PO en VO, maak ik op uit deze cijfers voor PO en VO.  PO en VO hebben (exclusief speciaal onderwijs) samen zo’n 195.200 FTE.  137.600 daarvan werken als leraar, dus een kleine 70%. Blijven over zo’n 57.600 niet-lesgevende FTE’s. Het is niet te zeggen hoeveel van die mensen een lesbevoegdheid hebben, maar het komt regelmatig voor dat iemand die voor de klas stond later teamleider, ICT-coördinator, roostermaker, onderwijsadviseur, intern begeleider of rector wordt.

Ad 2:

Iedereen die afstudeerde voor 2000 zit niet in de cijfders. Ik (lesbevoegdheid behaald in 1999) ben nu 50 jaar, heb nog 18 jaar te gaan tot mijn vermoedelijke AOW-datum, en zou mezelf dus wel rekenen tot de groep van lesbevoegden die terug voor de klas zouden kunnen. Dat geldt ook voor de 17 jaargangen studenten voor mij, die ook niet zijn meegerekend in de cijfers. Als 21 jaar aan afstudeerders (2000-2021) 62.000 FTE aan stille reserve heeft opgeleverd, mogen we voor de 18 jaargangen daarvoor (1981-1999) ook wel uitgaan van tienduizenden.

De totale stille reserve bestaat dus uit 62.000 mensen die buiten het onderwijs werken, plus een onbekend deel van de 56.700 niet-lesgevende FTE’s binnen het onderwijs, plus tienduizenden mensen die voor 2000 hun bevoegdheid haalden.

Al met al denk ik dat het niet overdreven is de stille reserve op minstens 100.000 te schatten.

Eind 2023 waren er zo’n 13.600 vacatures in het primair en voortgezet onderwijs. Het lerarentekort kan dus helemaal worden opgelost als zo’n 14% van de stille reserve weer terug voor de klas gaat.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Carless January: een experiment met autovrij forenzen

Geïnspireerd door de nieuwe mobiliteitsregeling van Nippur, die sterk inzet op duurzamer forenzen, heb ik in januari geprobeerd zoveel mogelijk zonder auto te reizen. Bijkomende reden was dat ik verwachtte treinend meer aan lezen toe te komen. Dat is ook inderdaad gelukt en smaakt naar meer.

Doordat ik in een stad woon én momenteel werk in een stad, op loopafstand van het centraal station, is het best wel een makkie om dat voortaan per trein te doen. Toch ben ik in het verleden -met tussenpozen heb ik inmiddels een jaar of vier in Eindhoven gewerkt- wel op de trein afgeknapt en verkoos ik regelmatig, na te veel ‘als haringen in een ton’-ervaringen, weer een tijdlang de auto, omdat je daar tenminste gewoon altijd kunt zitten. En de trein heeft nog wel wat andere ongemakken.

Al sinds ik als jonge Brabantse in Nijmegen ging studeren droom ik van een frequente rechtstreekse intercity tussen Eindhoven en Nijmegen. Net als toen, alsof in de tussenliggende decennia de bevolkingen van beide steden niet hartstikke zijn gegroeid, vertrekt er nog steeds eens per half uur een intercity vanuit Nijmegen. In Den Bosch moet je je spullen alweer inpakken voor de overstap, en dus in de nieuwe trein opnieuw een zitplaats zien te bemachtigen. Niet het summum van comfort, dus dan lonkt al gauw mijn bescheiden, niet meer al te jonge, maar fijne auto.

Maar dan sta je daar weer in die file bij Bankhoef en dan knaagt er toch iets. Ik vind het jammer dat we na de coronatijd de files hebben laten terugkomen, maar stond er zelf aan bij te dragen: “je staat niet in de file, je bent de file”. Niet handig om redenen van efficiëntie (files kosten heel veel tijd en geld) en al helemaal niet om redenen van klimaat. Natuurlijk maakt dat ene ritje op het grotere geheel weinig uit, maar alles bij elkaar is woon-werkverkeer verantwoordelijk voor best wel veel uitstoot en of je nu in een benzineauto rijdt of in een elektrische, de trein is duurzamer. En ik woon dus gewoon vlakbij een station.

De NS kreeg dus een nieuwe kans. En het viel niet tegen. In januari ben ik 7 keer heen en weer getreind naar Eindhoven, 4 treinen per dag. In alle 28 treinen vond ik een zitplaats, zij het regelmatig op een krukje op het balkon en regelmatig waren er een hoop anderen die wel moesten staan. Op de laatste dag werden we verrast met ‘trein de helft korter dan normaal’, toen stonden de gangpaden ook echt vol. (Ik reisde tweede klas. Ben me inmiddels aan het verdiepen in de mogelijkheden om eerste klas te reizen.)

Eén keer had de trein ruim een half uur vertraging, de andere dagen liep het met de treinen zelf soepel. De grootste vertraging zit erin als je zelf gewoon niet op een handig moment aankomt op het station. Dan ben je bij een verbinding als deze, met maar eens per half uur een intercity, natuurlijk direct langer onderweg omdat je aangewezen bent op een stoptrein en/of een tijd moet wachten. Gunstig aan deze rit is wel: de trein is niet langzamer dan de auto. Dat is te danken aan de files bij Bankhoef, Paalgraven, Veghel en in Nijmegen zelf.

Wat mij erg aanspreekt in het treinreizen is dat je niet hoeft op te letten. Staar uit het raam, lees je boek, doe je ogen dicht, het kan allemaal, terwijl je als je auto rijdt scherp moet blijven. In de trein kun je in relaxmodus gaan, heel lekker. Voor vertrek is het dan weer minder relaxed dan wanneer je met de auto gaat: je moet op een specifiek moment de deur uit, een paar minuten nog even iets afmaken betekent een half uur later aankomen.

Behalve naar mijn opdracht in Eindhoven ben ik ook regelmatig naar het Nippur-kantoor in Nijmegen gereisd. Op droge dagen fiets ik dit, als ik die dag op 1 laptop al mijn werkzaamheden kan doen. Met 2 laptops fietsen vind ik te zwaar. De rit kost me op de fiets een half uur, met de auto 15 à 20 minuten. Deze maand ben ik eens gaan kijken wat de mogelijkheden zijn per OV.

Optie 1: de bus. Als je bereid bent een stukje te lopen naar en van de bushaltes, kun je (overdag) frequent heen en weer. Comfortabel vind ik zo’n stadsbus niet, dat hobbelt maar voort en stopt elke paar honderd meter. Van deur tot deur ben je er een klein uur mee zoet. De bussen zijn ook behoorlijk vol, wat aantoont dat ze zeker in een behoefte voorzien. Maar voor mij geen eerste keus, ontdekte ik al gauw, al is het fijn dat ze er zijn.

Optie 2: de trein. Overdag gaat er 4x per uur een stoptrein van Nijmegen Centraal (waar ik opstap) naar Nijmegen Dukenburg (waar ons kantoor is). De reis duurt, met tussenstop in Nijmegen Goffert, slechts 7 minuten. Daar komt een kwartiertje fietsen naar het station bij, en een kwartiertje lopen naar kantoor, dus veel sneller dan de bus is het niet, maar wel een stuk prettiger. Ook wel –als het niet regent- prettiger dan de auto, want Nijmegen kan behoorlijk vast staan in de spits. 7 minuten in de trein is kort, dus mijn boek bleef thuis, dat scheelt best wat in gewicht als je bezig bent in Het Achtste Leven.

Dan waren er nog twee werkbijeenkomsten die OV-technisch een stuk uitdagender waren. Ik had bij het starten van deze ‘schoner forenzen’-maand al besloten dat ik me niet in bochten zou gaan wringen: er zijn grenzen. Mijn eerste grens lag bij een avondbijeenkomst in Oirschot, nadat ik eerst overdag naar de klantlocatie moest. Volgens 9292.nl waren er na 21:00 al geen reismogelijkheden meer én ik zou, bij vertrek voor 21:00, in het gunstigste geval twee uur doen over de terugtocht, terwijl de volgende dag de wekker weer om 6:00 stond. Per auto doe je het ’s avonds in een uur, de keuze was snel gemaakt. (Uiteindelijk ben ik niet naar deze bijeenkomst geweest, maar was ik wel gegaan, dan was het per auto.)

Grens nummer twee: een meeting, die ook weer tot in de avond zou duren, in een ruraal gelegen accommodatie. Na wat reisplannen was ook die knoop gauw doorgehakt: leve mijn auto. Uiteindelijk ben ik die dag door omstandigheden meegereden met een collega (dankjewel Martijn!). Carpoolen is natuurlijk een prima optie in dit soort gevallen waarin iedereen naar dezelfde plek moet. Toevallig stelde vandaag een collega voor dit meer te gaan doen en zijn er appgroepen voor aangemaakt. Mooi aan die maandelijkse bijeenkomsten is ook dat mensen buiten de spits kunnen rijden: rond 13:00 heen, rond 20:00 terug.

De afdronk: ik heb, mede door toeval, mijn auto de hele maand niet gebruikt. De afdronk is ook, maar dat wist ik al van tevoren, dat ik hem zeker niet weg ga doen. Misschien als je hem in de toekomst nog maar zo sporadisch nodig hebt dat het prima lukt met een deelauto. Voor nu hecht ik eraan een eigen auto beschikbaar te hebben, zeker voor avondbijeenkomsten in plaatsen zonder station, maar ook omdat het met de trein niet altijd zo soepel gaat als deze maand. Er kunnen zomaar weer stakingen komen, koperdieven toeslaan, dassen het spoor ondergraven, trajecten er een tijdlang uit liggen door werkzaamheden. Tot slot weet je in mijn werk nooit waar je volgende opdracht zit en hoe goed die locatie bereikbaar is met het OV.

Dus mijn auto blijft, maar de afgelopen maand heeft me wel verlost van het automatisme dat hij altijd eerste keus was. Ook privéreizen in het weekend heb ik nu per trein gemaakt en die bevielen super, omdat het dan niet per se rustig, maar wel een stuk rustiger is dan in de doordeweekse spits. Nu nog eens even bekijken wat ik met de mobiliteitsregeling van Nippur ga doen, die opties biedt om flexibel verschillende vervoersopties te combineren. Eens zien welk pakket het beste past en zeker ook eens gaan kijken naar eerste klas, want de betrouwbaarheid van de dienstregeling is me erg meegevallen, maar de drukte niet.

Nabrander: ik ben me ervan bewust dat reizen per trein normaal gesproken duurder is dan te stappen in de auto die je toch al hebt staan. Onze mobiliteitsregeling stimuleert duurzamer reizen, dus bij ons geen probleem. Natuurlijk zou het beter zijn als de treinprijzen gunstiger werden t.o.v. die van de auto, die veel mensen nu eenmaal, om allerlei redenen, bezitten.

Nuttig om te weten: vanaf 1 juli 2024 moeten organisaties met meer dan 100 werknemers gaan rapporteren over de CO2-uitstoot van het woon-werkverkeer en de zakelijke ritten van hun medewerkers.

The Sea, The Sea (Iris Murdoch)

Wat een leuk boek is dit! Gedurende het lezen weet je de hele tijd niet wat je ervan moet vinden, maar intussen ben je ongemerkt wel aan het genieten. Het is héél raar en zéér vermakelijk. Het is een soort klucht, met personages die op het toneel komen en weer gaan, op onverwachte momenten. Die vorm is gekozen omdat de hoofdpersoon een gepensioneerd theaterregisseur is en in het boek probeert hij zijn eigen leven en de mensen om hem heen te regisseren, zonder veel succes.

Er komt een bonte stoet figuranten voorbij, maar het verhaal draait verder volledig om Charles Arrowby, de hoofdpersoon. Hij is van het bruisende Londen verhuisd naar een afgelegen oud huis bij een klein dorpje aan zee, en denkt daar zijn jeugdliefde Mary/Hartley na al die jaren weer gespot te hebben. Er volgen allerlei bizarre ontwikkelingen, waarbij je met vervreemding zit te lezen, maar het boek niet weg wilt leggen.

Tussen al die gekke dynamiek heeft het verhaal rustmomenten, als Murdoch in prachtige zinnen het kustlandschap beschrijft, of uitgebreid stilstaat bij de lunch van de in gastronomie erg geïnteresseerde Arrowby.

Anders dan bij veel andere romans voel je je niet dicht betrokken bij het verhaal, identificeert je niet met een personage, je leeft niet mee. Je bekijkt het als toeschouwer van een afstandje, en je blijft maar kijken, het verveelt geen moment. Het laat je ook het leven in z’n algemeenheid van een afstandje beschouwen en relativeren: we klooien allemaal maar wat aan en het is ook gewoon vaak volslagen absurd. Het boek eindigt met Arrowby die noteert: “Upon the demon-ridden pilgrimage of human life, what next I wonder?” en dat is precies de juiste slotzin. Heerlijk boek! 

Die Welt von Gestern

‘De Wereld van Gisteren’, ondertitel ‘herinneringen van een Europeaan’, is Stefan Zweigs getuigenis over de tijd waarin hij opgroeide, van voor de twee wereldoorlogen tot halverwege WOII, een boek vol weemoed over wat verloren is gegaan.

Hij beschrijft zijn bevoorrechte jeugd in een rijk joods gezin in Wenen, zijn studietijd in Berlijn en zijn schrijverscarrière. Maar vooral beschrijft hij de wereld om hem heen, de ontwikkelingen die leidden tot de twee wereldoorlogen, in scherpe observaties. Hoe hij gewone mensen in de greep van nationalisme zag komen. Hoe er knokploegen kwamen, die, zo merkt Zweig op, overal in precies dezelfde fonkelnieuwe pakken rondliepen, het kon niet anders of bepaalde machten stuurden dit aan en financierden het.

Hoe de Oostenrijkse munt op een gegeven moment zo weinig waard is, dat Duitsers met hun dan nog sterke munt het land komen leegkopen, tot het hen wordt verboden nog goederen mee de grens over te nemen: en dus komen ze massaal met de trein zichzelf klemzuipen, want wat je in je maag hebt kan de douane niet confisqueren. Een paar jaar later is de Duitse munt ingestort en rijden er juist van daaruit treinen met lallende Oostenrijkers terug hun land in.

En hij verhaalt over zijn contacten, soms hechte vriendschappen, met kunstenaars en wetenschappers: Romain Rolland, Rilke, Freud, Rodin. Erg interessant om deze beroemdheden van zo dichtbij beschreven te zien worden.

Rode draad is het verval van Europa, voor Zweig gesymboliseerd door de beperking van de persoonlijke bewegingsvrijheid: tot 1914 reisde hij zonder paspoort de wereld over, nu, klaagt hij: “is je eerste bezoek in een vreemd land niet meer, zoals vroeger, aan musea of landschappen, maar aan een consultaat of een politiebureau.” Zweig beschouwt zichzelf hartstochtelijk als Europeaan, en hij ziet zijn geliefde Europa ten onder gaan.

In de loop van WO II kan Zweig niet meer veilig Oostenrijk in, waardoor hij zijn stervende moeder niet in haar laatste dagen kan bijstaan. Zijn boeken zijn dan al verboden.

U begrijpt, dit is geen vrolijk boek, wél erg interessant, en mooi geschreven. Ofschoon ik het erg goed vond kwam ik er maar moeizaam doorheen. Zweig maakt mooie, maar ingewikkelde zinnen en ik kan wel Duits lezen, maar ook weer niet bepaald op topniveau. Ook is hij naar de maatstaven van nu nogal breedsprakig (ik moest glimlachen bij de passage waarin hij zijn literaire succes toeschrijft aan het feit dat hij “nooit een woord teveel schrijft”.) Dus het kostte moeite, maar ik heb er met liefde doorheen geploegd.

P.S: Ik kwam deze mooie recensie tegen, die geeft een goed beeld.

Changer: méthode

Édouard Louis kennen we van zijn scherpe woorden in allerlei interviews, maar ik had nog nooit wat van hem gelezen. Vorig jaar zag ik in de Arnhemse schouwburg ‘Wie heeft mijn vader vermoord?’, een heftige aanklacht die nog nieuwsgieriger maakte naar zijn werk.

Tot nu toe zijn al zijn boeken autobiografisch en hebben als hoofdthema het opgroeien in de lagere klasse in een klein dorp in Noord-Frankrijk. In ‘Changer: méthode’ vertelt de auteur hoe hij zich hieraan heeft ontworsteld, door eerst in de ‘grote’ stad Amiens naar de middelbare school te gaan, vervolgens toegelaten te worden tot de École Normale Supérieure in Parijs en uiteindelijk een gevierd schrijver te worden. Hoe boek beschrijft hoe planmatig en gedreven, geobsedeerd zelfs, hij te werk ging: dit project -van levensbelang- moest slagen. We zien hem voor de spiegel oefenen op een minder volkse lach, als een bezetene zijn leesachterstand inhalen, vriendschappen aangaan met mensen die hem verder kunnen helpen.

Naast een registratie van dit proces is het vooral ook een reflectie, op zichzelf en zijn drijfveren (“heb ik hem gebruikt?”), en op de klassenmaatschappij. Vaak pijnlijk en steeds indrukwekkend. Een voorbeeld:

Het boek is ook een verslag van een ontwikkeling. De hoofdpersoon wil in het begin niets van zijn oude milieu weten en idealiseert de hogere klasse. Langzaamaan komt er meer begrip voor zijn vroegere omgeving en komen er barsten in het ideaalbeeld:

Het is een boeiend boek. Er zit heel veel in. Bij tijd en wijle zou je die jongen – en z’n ouders- in je armen willen nemen. Op andere momenten is het meer een verslag en lees je het met wat afstand.

Tussen de fictie die ik meestal lees was dit boek een vreemde eend. Heel andere stijl. Maar echt de moeite waard.

How to pass Dele B2

Last May, I took the Dele B2 exam in Utrecht (Netherlands) and in August (these things take a while) I learned that I had passed. To achieve this goal, I had of course been learning Spanish for quite some time. Also, I had prepared specifically for the exam with the help of some websites. This has helped me a lot. Knowing what to expect at the exam is very useful. For example, I had experienced beforehand that it’s not wise to try and read the answers to the multiple choice questions for the comprensión auditiva while listening to the audio. Semi-listening may work for me in Dutch, but in Spanish I need to concentrate on the audio 100% and read the answers before (preferably) or afterwards. You don’t want to find that out during the exam.

To be of help to future students who’d like to pass the Dele B2, I’m writing this blog.

I had been learning Spanish for years, using some of these resources (page is in Dutch) and, realizing that talking was my weakest skill, I took a group conversation course. Some of the other participants mentioned that they were going to do the B2 exam. I had never thought of this, but figured it would help me study more seriously if I set myself such a goal. So in January (New Year’s Resolution) I registered for the exam.

To prepare, I started googling and found, among others, this amusing blog with advice on how to prepare for the exam. I didn’t quite use her method, but I definitely like her style. One thing I did adopt from her was reading books in Spanish. I had been hesitant to do that, but after reading her blog I thought let’s just jump in. I’ve also, like this woman, listened to a massive amount of podcasts and I’m sure this has been very helpful.

I also decided to do this preparation course and this was also very useful, if only because it’s completely in Spanish. And it shows you what to expect at the exam, and teaches you (parts of) sentences that are needed at the prueba escrita.

One thing you definitely need to do is download the model exam and take it, setting a timer for yourself. For the comprensión de lectura, the answers are provided and doing this ’tryout’ exam gave me some confidence that B2 was not out of my league. On YouTube you can find examples of the comprensión auditiva, with answers. It’s also useful to practice the espresión escrita, even if (like me) you don’t have anyone who can correct it for you. Practising helped me realize that 80 minutes pass by very quickly when trying to write two assignments in Spanish. Also, it’s very important to practise active Spanish (writing, speaking), not just passive (reading, listening).

For me, the big mystery was the prueba oral. I had no idea at what level my speaking skills were and wasn’t very confident. So I made sure to practice the comprension auditiva very well, as you can (to a certain extent) compensate a lower oral score with a higher auditive score (and a lower reading score with a higher writing score, and vice versa). Make sure you know how the exam is scored beforehand, the abovementioned blog gives a good explanation.

So how did it go? It turns out I passed all four pruebas independently, no compensation needed. Yes, even the prueba oral. During that prueba I chattered like crazy, paying no attention at all to grammar, masculine and feminine, singular and plural. I must have made a ton of mistakes, BUT the examiner and I were having a pretty fluent conversation and I’m guessing that’s what mainly counts for level B2. I scored 17,54 (max is 25) and you need at least 15 or you’ll need to compensate.

So hopefully this helps readers who aren’t very confident about their oral skills. My advice would be to make sure you have a fluent conversation, and don’t pause for long times thinking about the right verbal tense or whether something is masculine or feminine. If you realize you’ve just used a masculine adjective with a feminine word, I’m guessing it helps if you correct it immediately, showing that you know what the correct formula is. But don’t pause your conversation for long times thinking “uhhhh, should this be a preterito or an imperfecto? Just say something. You have 20 minutes and you can’t let a big part of those be silence.

My experience in the other three pruebas (prueba de lectura, prueba auditiva, prueba escrita) was mainly: TIME GOES SO FAST! I needed every second. I managed to write the two assignments, completely, with an introduction, arguments and a signoff, but had no time left for revision. (My score: 17.81). Same goes for the reading exam: I had time to read and answer all the questions, but in all the cases where I had marked “I think it’s C but might be A” I had no time to check and just wrote C. (My score: 20.83).

In the listening exam I knew I shouldn’t allow my thoughts to drift away while listening to the audio, and for 95% of the exam I managed to do that. They play the audio two times, and I couldn’t answer all the questions during the first play, so I needed the second round to fill in the blanks. During one of these second rounds, I did get distracted and completely missed a part of the audio. So there I had to guess some answers. Luckily, this was during a prueba where there were only three possibilities (“was it Miguel, was it Paula, or neither?”) so a 33% chance of taking the right guess. I scored 21.67, which means that this prueba was my strongest and this matches the amount of time I had dedicated to it while studying: hours and hours of Spanish podcasts while driving to work. Ted en Español. Noticias de la Mañana. Entiende tu mente. And many many more.

So, my advice to you:

  • get informed about the exam and the way it is scored. You need to know what to expect and you need to have strategies (like my “don’t read the answers while listening to the audio” and also: “write your letter on the hoja de respuestas immediately, as you won’t have time to copy your draft to the hoja de respuestas“. Practise with the model exams that you can find on the internet.
  • Immerse yourself in Spanish. Read your morning news in Spanish. Read books in Spanish (Don’t look up every word, looking up every word is the quickest way to lose all motivation.). Read magazines. Listen to podcasts. Watch Netflix series. Movies. Listen to songs. Start a Twitter account and write in Spanish. Set Spanish as the language on your laptop and mobile phone, so that you’ll see ‘marcadores’ instead of ‘bookmarks’ and ‘descargar’ instead of ‘download’ many times a day and never forget those words again. Watch television shows. Watch YouTube clips. One of my best discoveries is that watching YouTube tutorials in Spanish is perfect: while explaining something, people use a very clear Spanish and don’t speak so fast.

I wish you the best of luck!

 

 

Klara and the sun

De recensies van ‘Klara and the Sun’, van Nobelprijswinnaar Kazuo Ishiguro, zijn lovend (The Guardian , NPR). Ik vond het geen absolute klassieker die ik zou gaan herlezen, maar het is wél een knap en heel bijzonder boek.

De ik-persoon in ‘Klara and the Sun’ is een robot die, na een verblijf in een winkel waar ze steeds meer leert over de wereld en over mensen, wordt gekocht als maatje voor een puber en daar in huis gaat wonen, waar ze nog meer leert over de wereld en over mensen. Dat je het hele boek als het ware door haar ogen kijkt geeft een heel bijzonder effect. Het blikveld van Klara bestaat bijvoorbeeld uit blokken/pixels waar zij dan chocola van moet zien te maken. De beschrijvingen van gebouwen en landschappen zijn daardoor apart, heel ‘registrerend’.

En ook de mensen om Klara heen worden soort van ‘gescand’, we zien maar een beperkt deel van de personages, de buitenste schil als het ware. De karakters hebben gevoelens en geven om elkaar, maar we raken als lezer slechts aan de oppervlakte, komen niet te weten wat er echt in ze omgaat. Ze hebben -door Klara’s ogen bezien- geen agenda’s, niemand manipuleert. Heel af en toe merkt Klara op dat iemand zich in bepaalde situaties anders gedraagt dan ze tot nu toe als ‘het normale gedrag’ van die persoon had opgeslagen. Verder dan dat komt Klara niet, dit is tot hoever ze menselijk gedrag kan doorgronden.

Dit maakt dat ze een heel pure, naïeve indruk maakt en omdat we de overige karakters in het boek niet echt leren kennen, ga je als lezer het meest met haar meeleven en, hoe bijzonder, juist Klara als het meest menselijk en meest sympathiek zien van het hele stel in een verder behoorlijk dystopische en deprimerende wereld.

Er zit heel veel in dit boek. Het is een verhaal over hoop-tegen-beter-weten-in, over onschuld, over rouw en loslaten, opoffering, liefde, eenzaamheid, herinneringen. De meeste indruk maakt het einde, waarin Klara herinneringen ophaalt, mijmerend als een mens aan het eind van zijn leven, eenzaam en vol nostalgie als een mens aan het eind van zijn leven. Het is prachtig. Ik leefde zo met haar mee! Met een robot, dus. Dat vind ik briljant gedaan. Ik ben nu erg benieuwd naar ‘The Remains of the Day’, volgens velen Ishiguro’s beste boek.

 

 

De Toverlantaarn

Dit boek is niet voor iedereen, denk ik. Ikzelf heb me er goed mee vermaakt. De Toverlantaarn is een bundel verhalen, geïnspireerd door de Camera Obscura van Hildebrand (Nicolaas Beets). Suzanne Voets schreef de bundel als profielwerkstuk en won er de prijs voor het beste werkstuk van 2020 mee. Het is een boek vol alledaagse taferelen en observaties, geschreven in een Nederlands met negentiende-eeuwse elementen. Ze portretteert gewone mensen die van alle tijden zijn. Dit wordt benadrukt door zowel de settings als de taal die ze kiest: het is telkens een mix van toen en nu.

Het is heel knap gedaan en leest prettig, ook door de ironische toon. De schrijfster bekijkt licht geamuseerd de wereld om haar heen en de situaties waar zijzelf, en anderen, in belanden. Dat zijn nooit hoogdravende zaken, het zijn ditjes en datjes, prachtig gestileerd, maar ditjes en datjes. In ‘Sportschoolpraat’ -ongeveer halverwege het boek- bekroop mij wat ergernis dat het wéér nergens over ging. En prompt waren daar de heerlijke slotzinnen van het verhaal, waarin de schrijfster zelf constateert -maar dan kunstiger verwoord- dat het weer nergens over ging, en besluit: “maar enfin, er wordt toch al wel genoeg in zinnige termen over zinnige zaken gesproken, her en der, en men moet ’t leven ook maar zo eenvoudig mogelijk nemen.”

Het boek is niet voor iedereen, omdat het een stilistisch hoogstandje is, echt een kunststukje, dat mij meer dan eens deed denken aan Het Groot Dictee Der Nederlandse Taal (dat Voets overigens laatst won!) en af en toe werd mij dat wat veel van het goede. Als in een beschrijving van een ruimte staat: “Er direct naast existeert een eikenhouten servieskast”, dan ben je mij wel even kwijt. Toch las ik met plezier verder en voor mij zat hem dat vooral in de humor van de treffende beschrijvingen van taferelen die ieder herkent. Bij het uitpakken van de kerstkado’s:

“‘Mijnheer R. Harbrinck’, las hij voor. ‘O, die is voor jou, Ronald!’, sprak mijnheer Haardhout, ondanks het feit dat elkeen dit alreeds begrepen had.”

Behalve met plezier, heb ik het boek ook met bewondering gelezen. De schrijfster geeft niet alleen blijk van veel talent, maar ook van veel kennis en levenswijsheid. Doe dat maar eens na op je twintigste. Petje af.